BEGINNEN BIJ HET BEGIN.
Onder ”Geschiedenis” valt allicht een woordje te vertellen over de naam ”Gezellen van Vliebergh”. Wel, deze naam verwijst simpelweg naar één van de bekendste Zoutleeuwenaren door de eeuwen heen, namelijk Prof. Dr. Emiel Vliebergh.
Jan Emiel Vliebergh werd begoren in Zoutleeuw op 24 januari 1872 en hij overleed in Leuven op 6 januari 1925, hij was een Vlaams jurist en econoom.
Hij studeerde rechten te Leuven (1891-1896) en kwam daarna bij de Belgische Boerenbond terecht, eerst als juridisch adviseur, daarna als ondervoorzitter (1917). Hij was hoogleraar aan de Hogere Handelsschool te Leuven en aan de faculteit rechten, waar hij vanaf 1911 in het Nederlands doceerde. Hij was zeer actief in het Davidsfonds (lid van het hoofdbestuur in 1903 en algemeen voorzitter in 1912), was vanaf 1900 redactiesecretaris van Dietsche Warande en Belfort, lag mee aan de basis van het weekblad Hooger Leven (1906) en van de Nederlanse Vakantieleergangen te Leuven (1907). De vernederlandsing van het onderwijs lag hem nauw aan het hart, wat hem niet belette in de Eerste Wereldoorlog stelling te nemen tegen de vernederlandsing van de Gentse universiteit door de Duitse bezettende overheid; hij wees het activisme trouwens af in elke vorm. De laatste jaren van zijn leven werden getekend door een progressieve verlamming, die hem op het einde volstrekt immobiel maakte.
Bekendste werken van Prof. Dr. Emiel Vliebergh: Jan Emiel Vliebergh, ‘Ontstaan en eerste jaren van den Belg. Boerenbond door Prof. E. Vliebergh.’
In: Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 24 (1924) Jan Emiel Vliebergh, ‘‘Wij willen wettelijke regeling der landpachten als in Ierland.’’ In: Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 1 (1900)
DE GEZELLEN VAN VLIEBERGH en aloude REDERIJKERSKAMER “LELIEKENS UYT DEN DAEL”
Op het historisch stadhuis te Zoutleeuw hangt een prachtig blazoen van de oude rederijkerskamer “LELIEKENS UYT DEN DAEL” . De kenspreuk van deze kamer luidt “Jonst voor Const”. Wij lezen er het jaartal 1561.
Uit oude geschriften is ons bekend dat de deelname van deze kring aan het Landjuweel te Antwerpen in 1561 hen drie prijzen bezorgde. Dit wijst erop dat even als in vele Vlaamse steden de rederijkerij ook in Zoutleeuw bloeide en dat hun werking op een behoorlijk peil evolueerde. Wij vonden eveneens dat hun rijke geschiedenis tot het begin van de 16de eeuw teruggaat. De “rethores” worden voor het eerst vermeld in de stadsrekeningen van Zoutleeuw van 1505. In 1508 krijgen de “retrosyns” voor het eerst een tegemoetkoming vanwege het stadsbestuur voor hun kamerhuur. De kamer nam eveneens deel aan het landjuweel in Brussel in 1532, dat van 1541 te Diest en tenslotte dat van 1561 te Antwerpen. In die jaren ontplooiden de “gezellen van den spele” een zeer grote activiteit: stoeten en processies, zangtornooien, toneelvoorstellingen in eigen stad werden aangevuld- zoals hierboven vermeld – door deelname aan talrijke culturele manisfestaties in andere steden. De kamer wordt laatst vermeld in het “Mey Liedekens” van de Peoene dat gezongen werd op de opening van de wedstrijd in Mechelen in 1620, maar nam er waarschijnlijk niet deel. Gebrek aan verdere historische gegevens doen ons veronderstellen dat de Zoutleeuwse kamer een sluimerperiode inging. In de 17de en 18de eeuw bleef de tijd stilst aan in Zoutleeuw!
Zonder hier een historische studie te maken over “De Leliekens uyt den Dael”, kunnen wij wel onderstrepen dat deze gezellen een grote bekendheid hadden en sterk werden gewaardeerd. Gelukkig bleef naast het prachtig blazoen ( dat in 1982, bij een restauratie in de werkplaatsen van het Koninklijk Instituut van het Kunstpatrimonium, heel wat mysteries heeft doen opduiken en heel wat ongekende inlichtingen heeft prijsgegeven) ook een vaantje gespaard en bevestigen oude geschriften wat wij hier schrijven. Toen in de 19de eeuw in Zoutleeuw opnieuw leven kwam op cultureel gebied, ontstonden er meerdere “toneel”kringen, waarvan er twee tot het einde der vijftiger jaren nog actief waren, nl. “Zoutleeuw Vooruit” en “Voor Moedertaal en Vaderland”. Beide kringen oogstten veel succes. Helaas, door de al te sterke invloed van de T.V. en door gebrek aan financiële middelen zagen beide verenigingen zich verplicht hun opvoeringen te staken.
Maar het toneel in Zoutleeuw bleef niet dood. Aangename verrassing ontstond toen op initiatief van Willem Laroy een aantal mensen met hem de vermetele moed opbrachten opnieuw een toneelgroep uit de grond te stampen. Statuten werden opgesteld, een bestuurs-, een technisch en een propagandacomité opgericht. Het werd een moeilijke start: geen geld, geen geschikte zaal, geen kostumering en weinig acteurs. In de herfst van het jaar 1965 werden “De Gezellen van Vliebergh” boven de doopvont gehouden. Zij kozen deze naam naar de grote Vlaamse voorman Jan Emiel Vliebergh, die in Zoutleeuw het levenslicht mocht aanschouwen (zie gedenkplaat aan voorgevel van de historische Lakenhalle). Ondanks de bovenvermelde moeilijkheden wilden “De Gezellen” hun doel bereiken: aan Zoutleeuw en de omgeving theaterkunst brengen die volks maar niet vulgair zou zijn; literair verantwoord maar voor iedereen verstaanbaar. De groep werd officieel als rederijkerskamer erkend.
In de raadzaal van het historisch stadhuis van Zoutleeuw hangt de oorkonde van de Koninklijke Hoofdkamer van Rhetorica binnen de landen van Dietser Tonge, gedateerd op de 11de dag van de zomermaand 1967. Deze oorkonde erkent “De Gezellen van Vliebergh” als samensmelting van de toneelkringen “Vooruit” en “Voor Moedertaal en Vaderland” . Beide hebben volgens de oorkonde sedert 1882 ruimschoots bijgedragen tot het behoud en de bloei van het Vlaamse Toneel en werden daarom waardig bevonden om de traditie van de aloude rederijkerskamer “De Leliekens Uyt den Dael” over te nemen en voort te zetten. Maar er werd niet gewacht op deze confirmatie door de Hoofdkamer van Rhetorica, want op 12 februari 1966 brachten De Gezellen hun eerste stuk “Mijnheer Perrichon gaat op reis “ Sedertdien brachten De Gezellen Van Vliebergh ieder jaar twee toneelstukken, gewoonlijk blijspelen.
Tijdens de voorbije jaren bereikten De Gezellen duizenden toeschouwers. Regisseurs waren achtereenvolgens WIM LAROY, JEF HEEREN, ETIENNE HEEREN, JULIEN GOOSSENS, MICHEL RUYMEN, POL VANHOUTTE en PASCAL SMEESTERS. De plaats van voorzitter werd bekleed door FRANZ INDEKEU, RAYMOND VOS, ANDRÉ RENIERS en nu sinds 1978 door JULIEN GOOSSENS.
Reeds meer dan 40 jaar brengen zij, die door de toneelmicrobe aangestoken zijn, toneel dat mag gezien worden. De Gezellen willen blijven beantwoorden aan een behoefte: culturele ontspanning bieden in een periode van crisis en geweld. Zij willen het daarbij steeds beter doen. Zij schakelden soms over naar meer moderne toneelwerken waarbij het ging om de eenvoud in het spelen. Er werden stukken gekozen die ontspannend waren maar die toch bleven nazinderen. Er werd steeds getracht het toneel genietbaar te houden voor iedereen en “voor elk wat wils” te brengen. De Gezellen van Vliebergh gaan fier op een indrukwekkende reeks van toneelstukken.